Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Beklag, beslag ex art. 94 Sv op onder klaagster en haar partner inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.800,- t.z.v. verdenking van hennepteelt t.a.v. partner. OvJ onthoudt zich tijdens behandeling in raadkamer van standpunt t.a.v. verzoek om teruggave geldbedrag, nu hij over inbeslagneming daarvan geen informatie heeft ontvangen en hij evenmin over procesdossier beschikt. Bij de beoordeling van een klaagschrift van beslagene gericht tegen een ex art. 94 Sv gelegd beslag dient rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. teruggave van inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende t.a.v. dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan klager - of om w.v.v. aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet n.a.v. afzonderlijke vordering daartoe a.b.i. art. 36b.1.4 Sr jo. art. 552f Sv. In overwegingen Rb ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Door in dit verband enkel te overwegen dat "zonder standpunt van het Openbaar Ministerie en zonder (nadere) informatie over de inbeslagneming van voornoemd geldbedrag, niet kan worden gezegd dat er géén strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag" heeft Rb dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/02275 B.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



11 december 2018

Strafkamer

nr. S 17/02277 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 19 april 2017, nummer RK 16/7765, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking wat betreft de beslissing van de Rechtbank op het beklag van klaagster strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.800,- en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank het klaagschrift, voor zover dit betrekking heeft op het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.800,-, op ontoereikende gronden ongegrond heeft verklaard.

2.2.

De Rechtbank heeft het beklag ten aanzien van het onder de klaagster en haar partner [klager] inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.800,- ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:

"2. Inhoud klaagschrift en standpunt klagers

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de onder klagers in beslag genomen voorwerpen en een geldbedrag, te weten:

(...)

- een geldbedrag van € 1.800,00 toebehorende aan [klager];

De raadsman van klagers heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken, noch een beslaglijst, noch kennisgevingen van inbeslagname (kvi's), noch processtukken van het openbaar ministerie heeft ontvangen. (...) Dit zou echter geen belemmering moeten zijn om (...) het geldbedrag te retourneren aan klagers. (...)

3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

(...)

De officier van justitie onthoudt zich van het innemen van een standpunt ten aanzien van het verzoek om teruggave van het geldbedrag van € 1.800,00 nu hij over de inbeslagneming daarvan geen informatie heeft ontvangen en hij thans evenmin over het procesdossier beschikt.

4. Het oordeel van de rechtbank

(...)

Ten aanzien van het geldbedrag dat volgens klagers eveneens op 11 juli 2016 in beslag is genomen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank beschikt helaas niet over informatie anders dan hetgeen blijkt uit de zeer beperkte stukken waarover ook de raadsman en de officier van justitie beschikken. Uit die stukken blijkt niet dat er enig geldbedrag in beslag is genomen.

Echter, evenals de officier van justitie, neemt de rechtbank van de raadsman aan dat op voornoemde datum ook een geldbedrag van € 1.800,00 onder klager

[klager] in beslag is genomen.

In de onderhavige procedure dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager [klager] redelijkerwijs als rechthebbende op het in beslag genomen geldbedrag kan worden aangemerkt.

Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor - in dit geval - artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.

De rechtbank is van oordeel dat zonder standpunt van het Openbaar Ministerie en zonder (nadere) informatie over de inbeslagneming van voornoemd geldbedrag, niet kan worden gezegd dat er géén strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. Temeer nu klager wordt verdacht van het overtreden van de Opiumwet. In dat verband overweegt de rechtbank voorts dat het onwenselijk lang duurt voordat de raadsman (en met hem klagers) stukken, en daarmee duidelijkheid, van het Openbaar Ministerie ontvangt ten aanzien van de inbeslagneming op 11 juli 2016. Hierin ziet de rechtbank echter geen aanleiding om de zaak aan te houden, nu de officier van justitie heeft toegezegd actie te zullen ondernemen voor wat betreft de informatieverstrekking aan de raadsman.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.

Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard, voor zover dat ziet op het geldbedrag van € 1.800,00."

2.3.

Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.

2.4.

In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Door in dit verband enkel te overwegen dat "zonder standpunt van het Openbaar Ministerie en zonder (nadere) informatie over de inbeslagneming van voornoemd geldbedrag, niet kan worden gezegd dat er géén strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag" heeft de Rechtbank dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld en behoeft voor het overige geen bespreking.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de beslissing van de Rechtbank op het beklag van de klaagster strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.800,-;

wijst de zaak terug naar de Rechtbank Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature